Het was geen feest, die lege kerk in de afgelopen kerstnacht. Toch leverde ze iets op wat een volle kerk niet geven kan. Ontdaan van alle “wat zitten we hier gezellig met z’n allen te zingen”, komt de lezing van Lucas ongepolijst binnen. Ongefilterd zonder het zilveren kerstlicht dat er anders altijd over valt.
De keizer met zijn dwangbevel. Jozef en Maria die op weg moeten gaan. Ze hebben zelfs de mogelijkheid niet om thuis te blijven. De controle of ze ook doen wat er wordt gezegd. Het raakt aan vele kanten van onze werkelijkheid.
Ik dacht aan de kinderen in kamp Moria. Een door Europa opgezette hel. In stand gehouden door onze massale onverschilligheid. En door de politiek die op die onverschilligheid méé drijft. Vijfhonderd kinderen zou Nederland opnemen. Dat was al een schamel aantal. Het werd nóg schameler toen het koehandel bleek: die vijfhonderd werd dan weer afgetrokken van het totaal aantal asielzoekers dat “we” in 2020 zouden opnemen. Inmiddels is het 2021 en de kinderen zitten nog altijd in kamp Moria. De coalitiepartijen vinden het regeerakkoord belangrijker dan het lot van deze kleine mensen. Schamelheid aller schamelheden.
In de lezing van Lucas komt Jezus terecht in een kribbe. “Want er was voor hen geen plaats in de herberg”, staat er. Door de eeuwen heen het absolute romantische hoogtepunt van kerst. Dat de Heer in arme omstandigheden werd geboren. “Kijk toch eens wat sneu!” “Dat kindje in dat stro!” Het is een winterfantasie van mensen die rijk zijn en zelf bij de kachel zitten. Die weg mijmeren bij een nostalgie, waarvan zij zelf gelukkig geen deel uit te maken.
Er staat niks romantisch in dat zinnetje. Willem Barnard heeft er op gewezen, korzelig op gewezen, dat het Griekse woord topos dat hier staat “makom” is in het Hebreeuws. Makom, dat is de heilige plaats. Waar God en mens elkaar ontmoeten. En die topos is niet bij de warme potten van de herbergier. Die topos is in de kribbe. Het is geen romantiek, het is de weg van de waarheid. Het ware is niet te vinden in de volheid. Het is te vinden waar het leeg is.
De waarheid over Europa ligt in Moria. Dáár wordt onthuld wie wij zijn en wat wij hebben te doen.
De topos is de kribbe. Een gevaarlijk woord, kribbe. Want vóór je het weet ruim je het met de kerstballen op en breng je het naar zolder: tot volgend jaar. Het is een goede keuze geweest dat de NBV hier gewoon vertaald heeft wat het is: een voederbak.
Nu moet het zoetgevooisde kinderkoor even op afstand blijven. Lucas wil in dit beeld dít zeggen: wij eten van dit kind. Het ligt niet uit vertederende overwegingen in de kribbe. Het is een bericht aan ons: je mist iets fundamenteels. Dat fundamentele is de barmhartigheid. De ontferming. De goedheid. Je zult je er mee moeten voeden.
Johannes de evangelist kent geen kerstscenes. Hij schrijft ronduit: En Jezus zei: “Jullie eten van mijn vlees en drinken van mijn bloed”. Jezus als ons dagelijks voedsel. Johannes verwijst daarmee naar de eucharistie – het vierde evangelie is uitermate sacramenteel dat mogen protestanten wel eens goed in hun oren knopen . In het sacrament van het avondmaal wordt “ons de goedheid op de tong gelegd” Om het te proeven. Om ervan te leven. En om ervan uit te delen.
In Hekelingen stond op de avondmaalsbeker geschreven: diakonie der armen. Ik vond het veelzeggende woorden. De wijn smaakte er bitterzoet van.
Eten is méér dan een rationeel lezen wie Jezus was en nadoen wat Hij heeft gedaan. Het is een je langzaam laten omvormen door een liefde die groter is dan jij. Zoals zuurdesem in een brood, een uitbottend twijgje aan een dode stam. Zo. Je bent niemand zonder de liefde van God die recht doet.
En dat laatste mogen dan weer zij in de oren knopen die zo veel en graag spreken over het “Joods-Christelijk Europa”.
De lege kerk zat mij in mijn ziel toen ik naar huis reed. Ik voelde mij leeg. En misschien moet het wel zo. Leeg. Om woning te kunnen worden van het woord. Want dáár zingen alle kerstliedjes dan toch óók weer over: “Kom in mijn hart en woon er, het is geen vreemde plek” (lied 480)