De ondergang van de kerk.

In de omslag van de jaren tachtig naar de jaren negentig woonde ik in Polen. En eerlijk, is was onder de indruk van de Rooms-Katholieke Kerk, van Paus Johannes Paulus ll, van de oaze die de Kerk in de tijden van communisme was geweest. Popieluszko voelde dicht aan mijn hart, de priester die door het communistisch regime was vermoord om zijn steun aan de dissidenten. Die kerk, die haar ruimten vaak had open gesteld voor theater, voor kunst, voor debat: alles om tot een nieuwe samenleving te komen. Alles kon er. Nou ja, bijna alles.

Vaak dacht ik: “Dit is haar roeping. De kerk zoekt wat vrijheid betekent. Praktisch en concreet.” Ze zoekt naar waarheid en dat doet ze met open vizier en zonder angst. Want de waarheid zal je vrijmaken, schrijft Johannes in zijn evangelie.

Ik was ook onder de indruk van de vrienden die op mijn weg kwamen. De rijke rituelen van hun kerk, de eucharistie, de aanbidding van het allerheiligst sacrament, de doorwaakte nachten, de pelgrimages naar Czestochowa, de lange gesprekken op verjaardagen, het hielp hen echt om een zinvol en vervullend leven te vinden.

We liepen eens van de faculteit naar de tramhalte. Een weg van anderhalve kilometer door het bos. Het was herfst. Gouden herfst, zeggen de Polen. Het licht schilderde spikkels rood, geel en oranje in de bomen. We praatten over de schoonheid ervan. Zegt één van ons: “Het mooiste vind ik nog, dat de knoppen voor volgend jaar al aan de bomen zitten, terwijl de bladeren nog vallen.” Die ene zin, die heeft mij vele jaren geholpen om door te gaan. Ook wat ze vervolgde: “Zo zie ik nou het werk van God. Terwijl wij de moeite van het verlies voelen, wordt ergens al een nieuw begin voorbereid. Zelfs als we daar nog helemaal niet aan toe zijn.”

Ik woonde op een gang met priesters. Eén van hen was Wojtek Sowa. Een even loyaal als kritisch dienaar van de kerk. “Vergis je niet”, zei hij eens op een late avond, we hadden worstjes gebraden en met veel ketchup opgegeten: “Achter de kerk met het menselijk gezicht schuilt een harde macht. Er zit veel geweld in ons systeem, dat daar niet thuis hoort.” Hij noemde die kerk “de kerk met het gezicht van de macht”. “En dat zijn niet alleen priesters of bisschoppen” zei hij. Soms zijn het óók de doodeenvoudige gelovigen die het systeem in stand houden. En hij vertelde over een vriend van hem die priester was gewijd, maar vrijzinniger bleek dan de leer wellicht toestond. “Binnen twee maanden was de bisschop op de hoogte!”, brieste Sowa. “Hoe kan dat? Hij zat in een klein dorp. Het kon omdat een paar gelovigen een brief hadden geschreven.” Zijn vriend was uit het ambt gezet.

We zijn dertig jaar verder. De kerk laat in Polen steeds meer haar lelijke gezicht zien. Ze heeft zich verbonden aan de regerende partij PiS, in een romantische hang naar een eenheid tussen troon en altaar. In een zucht naar invloed. Dat Polen een Rooms-Katholiek land zal worden! Ze fulmineert tegen gelijke rechten voor állen. Hetero, homo, trans, cis, hoe dan ook. Wie dan ook. Ze protesteert tegen een wet op huiselijk geweld. “De man is het hoofd” en elke wet die rechten van vrouwen binnen het huwelijk garandeert zou daarmee in strijd zijn.

De laatste slag kwam vorige week. De kerk steunde de wetgeving die abortus zo goed als verbiedt. Een vrouw mag niet tot een abortus besluiten. Behalve in geval van verkrachting. En zelfs dát vindt de kerk al te ver gaan.

Ondertussen lekken de meest weerzinwekkende verhalen uit de kerk naar buiten van sexueel misbruik, van toedekking daarvan, van ontkenning. Van beschuldigingen aan de media, de rechtspraak. De kerk van de macht. Zwijgt als het over haarzelf gaat. Ze oordeelt als het over anderen gaat.

Macht. Maar wat is macht? De pelgrimages drogen op, de deelname aan de eucharistie daalt, het aantal roepingen snelt naar beneden, terwijl meer en meer kloosterlingen uittreden. De kerk heeft zichzelf te grabbel gegooid. Haar geloofwaardigheid verloren. Weinig is er meer van de kerk van toén. Al zitten er nog zo veel bisschoppen op de eerste rij.

Afgelopen zondag stonden tijdens de mis op vele plaatsen vrouwen op en liepen naar het altaar. In hun hand borden met teksten als: ‘Laat ons bidden voor de rechten van de vrouw” “Van de vrouwen winnen jullie het nooit” “Vecht tegen het virus, niet tegen vrouwen!” Sommige vrouwen werden aangevallen, weggesleept. Geen enkele vrouw werd gehoord.

Deze week schreef een kloosterzuster een brief. Malgorzata Chmielewska. Zij zorgt voor een ernstig gehandicapte jongen. Elke dag. Zij schrijft: “Zoals jullie weten ben ik tegen het afbreken van een zwangerschap. Maar: je kunt niets afdwingen. De keuze is uiteindelijk aan de moeder. Het is háár strijd. Niet die van ons. Een wet als deze helpt niemand. Niemand is er mee gered. Wat nodig is, is mededogen.” Toch nog een klein stukje kerk met een menselijk gezicht.

Als zij óók niet wordt gehoord, als de kerk zelfs de eenvoudigste beginselen van mededogen niet kan opbrengen, dan heeft de kerk zichzelf verloren. Dan zal ze leeg zijn en is haar ondergang volkomen.

Ik groei dicht, zonder kerkdienst

Wie uit kerkdiensten leeft, kan nauwelijks bevatten wat Corona nu aanricht in de kerk. Of de coronamaatregelen. We drijven uit elkaar, raken losser. Alsof we wegzweven.

Ik mis de structuur van het wekelijkse ritueel, laten we daar maar niet ingewikkeld over doen. Gewoon, dat je elke week op dezelfde plek zit en niets anders hoeft te doen dan te zijn. Eenvoudig dit gebouw en deze mensen om je heen. In dat ene uur word je met fijne steekjes aan de werkelijkheid gehecht. Hier hoor je. Hier ben je thuis. Verbonden met deze mensen. Hier word je geroepen.

Ik mis het opgaan in een stroom van eeuwen. Dat je deze psalmen zingt, die mijn vader zong, mijn oma, en al die generaties van wie ik misschien nog de naam en vaak nóg minder weet.

Psalm 23 op het graf van mijn opa. Psalm 150 bij de uitvaart van mijn vader. Psalm 84 die mijn oma zong voor het fornuis, pannenkoeken bakkend.

De stroom is nog veel breder: generaties, volken, kleuren. Zingend voel ik hoe ik onderdeel ben van een mensheid. Door tijden en plaatsen heen. Ik ben geen ik zonder al die anderen. “Rachab en Babel zullen U behoren”, zingen we. De vreemde is geen categorie. De vreemde is alleen in mijn hoofd vreemd. De vreemde hoort bij mij zoals ik bij haar, bij hem.

Ik mis het evangelie. Dat is het hart. Waar mijn ziel met grote, stralende ogen gaat kijken. Het evangelie dat mij een spiegel voorhoudt, mij geneest, mij op weg zet. Het evangelie dat mijn krachten en talenten los roept. Dat mij doet voelen dat je altijd weer opnieuw kunt beginnen.

Ik mis het, dat de naam van Jezus, die al tweeduizend jaar klinkt, óók onder ons wordt genoemd. Hardop. En gedeeld door de luisterende harten rondom mij en ik rondom hen. De hoop wordt niet gevoed.

Deze week heeft Grapperhaus zich uitgesproken over kerkdiensten. Terecht. Het was nodig. Kerken zijn niet buiten de wet geplaatst. Ze staan evenmin buiten de werkelijkheid. Het virus blijft niet op afstand door de Woordverkondiging. Al zou ik wíllen dat het zou was. En daarnaast: solidariteit is de harteklop van de kerkelijke gemeente. Dus zelfs toen het nog mócht, met meer dan dertig bij elkaar: we hoefden er geen gebruik van te maken, van dit eigenaardige recht.

Maar wat deed elk woord zeer. Niet meer… betekent dat ik dichtgroei. De ruimte binnen in mij wordt niet meer aangesproken en niet meer onderhouden. Ik voel het in mijn lijf. Alsof een grote knoop alles strak aan elkaar heeft getrokken.

In mijn hoofd zoek ik naar de nooduitgang. Die is er niet. We zullen deze tijd moeten verdragen. Omwille van allen die besmet zijn en allen die kwetsbaar zijn voor besmetting. Maar wat is het een dorre tocht.

Psalm 84: en gaat het door het dorre dal// dan valt op hen een milde regen// ja in het hart van de woestijn// ontspringt een heldere fontein.