Elk jaar met Pasen verbaas ik mij er weer over: Petrus en een andere leerling houden een wedstrijdje naar het graf van Jezus. Klaar voor de start en daar gaan ze. De evangelist Johannes, want daar wordt het beschreven, houdt precies bij wie voorop gaat, wie het eerste bij het graf aankomt, wie naar binnen kijkt en wie uiteindelijk ook echt naar binnen gaat. En hij noteert wie er ten slotte daadwerkelijk gelóóft: de andere leerling, namelijk.
Evangelisten zijn nooit zo scheutig met détails. En ik heb helemaal niets met hardlopen. Dus lees ik er op Paasmorgen maar een beetje omheen.
In het evangelie van Johannes komt nóg een fittie tussen beide mannen voor. Een hoofdstuk later. Daar zegt de Verrezen Christus tegen Petrus dat de laatste een marteldood zal sterven. Petrus hoort het, draait zich om – zoals Maria van Magdala zich in de graftuin had omgedraaid?- en ziet de andere leerling. Daarop zegt hij: “En hij daar? Wat gebeurt er met hem?” Hoewel er opnieuw een enorme stroom details op gang komt: dat dit de leerling is van wie Jezus veel heeft gehouden, dat deze leerling aan de borst van Jezus heeft gelegen, dat hij bij het laatste avondmaal de vraag heeft gesteld “Wie zal u verraden?”, ontbreekt één saillant détail toch nog: de naam. De geliefde leerling van Jezus ontvangt geen naam.
Er is iets gaande tussen de beide leerlingen. En dat “iets” heeft te maken met geloof en met waarheid. Zo wordt beide keren gezegd. Het is de andere leerling die gelooft en (hoofdstuk 21) het is de andere leerling die een waar getuigenis aflegt. En beide keren wordt duidelijk: Petrus niet.
Dat is een pikante notitie: Petrus niet. Al vrij snel in de kerkelijke gemeenschap ontvangt Petrus de rol van eerste onder de leerlingen. De groei van zijn status ging niet zo vanzelfsprekend en vloeiend, dat je zomaar zou kunnen zeggen dat hij de “eerste paus” was. Maar je kunt wel vaststellen dat hij de eerste geloofsgemeenschappen rondom Jezus begint te vertegenwoordigen. De evangeliën geven hem de woorden in de mond: “Gij zijt de Christus, zoon van de levende God”. Ze laten hem zeggen: “Gij hebt woorden van leven, tot wie zouden wij anders gaan?” Petrus springt in de verhalen als eerste uit de boot om Christus over het water tegemoet te gaan. Allemaal woorden en daden die via hem aan de geloofsgeméénschap worden toegekend. Zij zegt: “Gij zijt de zoon van de levende God.”
Maar – daar komt Johannes. Hij schrijft als laatste, rond het jaar 90. Dan is het denken over Jezus en het denken over de geloofsgemeenschap inmiddels in volle gang. En ook hij wil iets van Petrus. Hij wil een correctie: Petrus zegt die dingen niet uit zichzelf. Als hij uit zichzelf spreekt, dan verloochent hij Jezus met een even groot gemak. Johannes werkt dit verraad van Petrus, het meest uit. Hij verhaalt nadrukkelijk dat Petrus opnieuw in zijn leerling-zijn wordt hersteld. Zijn positie is een aan hem verléénde positie.
En hij moet zelf putten uit andere bronnen. Hij geloofde bij het graf nog niet. Hij legt het getuigenis dat waar is níet af.
Deze dingen zijn dus over de (kerkelijke) geloofsgemeenschap gezegd. Zij gelooft niet uit zichzelf en zij legt niet zomaar een waar getuigenis af.
Ik vind Johannes’ opmerkingen van een grote importantie. En ik vrees dat wij ze, als kerk, nooit voldoende hebben aangetrokken. De kerk (-en) hebben te vaak gedaan alsof zij de waarheid bezitten. Alsof alles wat zij zegt waar is. Alsof zij ook kan zeggen wat níet waar is.
De schade daarvan ligt in scherpe brokstukken om ons heen. Hoe de kerk spreekt en gesproken heeft over man-vrouw verhoudingen. Hoe de kerk spreekt en gesproken heeft over allerlei ethische onderwerpen: euthanasie, abortus, huwelijksmoraal. Hoe de kerk spreekt en gesproken heeft over seksuele minderheden, over slavernij. Waarover níet eigenlijk?
Een triomferende kerk die weet hoe het zit verloochent haar Heer
Johannes zegt: Petrus wist het níet. Hij weet het, en tegelijkertijd weet hij het ook niet. Wat Petrus te weten heeft, moet hij hóren. Van de meest geliefde leerling. In een dialectiek van luisteren en spreken. Van de tweede willen zijn. Van even wachten voordat je spreekt. Het ware getuigenis ligt buiten de kerk. Niet in de kerk.
Wie die meest geliefde leerling is? Johannes zelf? Dat zou kunnen. Maar ik denk dat het nog net even anders is. De meest geliefde leerling is de ander, altijd weer de ander, die jij tegenkomt. De ander die de kerk tegenkomt.
Waarheid bezit je niet. Waarheid ontvang je. In de ontmoeting.