Schuld en verzoening

“Het meest vernederende wat een mens zichzelf of de ander kan aandoen is dit: verlies van schuldbesef”, zei hij. Met zijn wonderlijk milde en vriendelijke stem. Hier sprak een man die het leven had gewogen, dat hoorde je, die er waarschijnlijk ook zelf de klappen van had gehad en die daar wijsheid uit had weten te putten. Hij, dat was Bert Hoedemaker. En hij zat bij mij in de auto. We waren op weg naar een groep kerkleden die zijn boek “Ik bid dus ik ben” hadden gelezen en daarover met elkaar in gesprek waren geweest. Dit was de laatste avond en Bert zou er zelf bij zijn.

Filosofische essays over de Shoah hadden het gezegd, dat over verlies van het schuldbesef. Zij hadden willen doorgronden hoe mensen er toe hadden kunnen komen om andere mensen te vermoorden. Door het schuldbesef te elimineren, hadden de daders zichzelf ontmenselijkt. “Ik denk dat ons schuldbesef ons allen met elkaar verbindt.”, dacht Hoedemaker hardop na: “Het houdt ons oog ook open voor schade die we de ander kunnen berokkenen.”

“Wat is schuld?”, zou later die avond iemand vragen. We spraken opnieuw. We luisterden. De temperatuur in het zaaltje was ondertussen flink opgelopen. “Allereerst”, zei Hoedemaker: “dat je als mens onmogelijk op jezelf kunt bestaan. Je hebt de ander nodig. Wij kunnen alleen in relatie bestaan. Door wat de ander ons geeft, staan wij bij de ander voortdurend in het krijt.”

Ik dacht aan een broeder uit Taizé. Vijfentwintig jaar geleden alweer. Die had bij de uitleg van het Onze Vader lange tijd stilgestaan bij het “vergeef ons onze schulden”. “Er is onnoemlijk veel aan ons vooraf gegaan”, had hij gezegd. Onze ouders, hun inzet, de wereld die klaar lag, onze talenten, de liefde die we kregen.” We beginnen al met achterstand.

“Ik vond het een enórme bevrijding om dat te lezen wat u over schuld schrijft”, zei een jonge vrouw. “Als puber heb ik geprobeerd om alles zelf te begrijpen en op te lossen, maar dat krijg je gewoonweg niet voor elkaar! Je kunt jezelf onmogelijk vasthouden.”

“Als puber móet je dat ook doen hè”, reageerde Hoedemaker: “Je móet proberen op jezelf te bestaan, anders kun je jezelf niet worden.”

“Maar je komt er toch vroeger of later achter”, antwoordde de vrouw: “Dat je anderen nodig hebt.”

Dat is al een schuld. “En dan hebben we het nog niet eens”, zei Hoedemaker: “Over wat er vervolgens fout gaat in onze relaties. Ouders die hun kinderen opvoeden kunnen niet anders dan hun kinderen liefhebben èn beschadigen. Allebei tegelijk.”

Hij herkende zich niet in het post-moderne beeld van de mens die zichzelf ontplooit, die groeit, die het roer in handen neemt en een kunstwerk van zijn leven maakt. “Het is allemaal wel wáár, maar niet het héle verhaal.” Je kunt jezelf alleen ontplooien binnen de relatie met de ander.

Je kunt jezelf alléén ontplooien, als je jezelf gééft.

“Mensen vinden het praten over schuld vaak ouderwets”, had Hoedemaker in de auto gezegd. De groep dacht dat veel spanning tussen mensen juist hieruit voortkwam. Omdat wij niet meer praten over schuld, lijkt alles goed. Moeten we de schijn ophouden dat het goed gaat en goed is. “We hebben een cultuur die als een maniak probeert aan te tonen dat er niets aan de hand is.” En als vervolgens iemand die schijn dóórprikt…

“Op Instagram zitten ze allemaal vrolijk te lachen bij een buitengewoon geslaagd kerstmaal. In hun smetteloze, witte zelfgebreide kersttrui”, zou Brigitte Kaandorp zeggen. Háár lukt zoiets nou nooit.

Mij ook niet, trouwens.

Hoedemaker wilde van “schuld” weer een hoop-woord maken. Een woord dat de relatie van mensen aanduidt. Zodat ook de weg gewezen wordt: die van de verzoening.

Waar die uit bestaat? “Dat er over de breuk heen, de relatie toch weer opnieuw gestalte kan krijgen.”, antwoordde Hoedemaker.

Het enig mogelijke antwoord op ons menselijke gedoetje is barmhartigheid. Heb een beetje mededogen met het geklungel en het gerommel. Heb een beetje mededogen ook met jezelf.

Eén van de groepsleden vertelde een ingrijpend verhaal. Zijn vader had in het verzet gezeten. Hij was verraden geweest en opgepakt. Hem hing de doodstraf boven het hoofd, maar de bevrijding had de voltrekking daarvan tegen gehouden. Vervolgens had zijn verrader de doodstraf gekregen. Zijn vader was daar niet vóór geweest. Hij was de dader gaan opzoeken. Ze hadden gesproken. Zijn vader had bijbel gelezen. Ze hadden samen gebeden. Met rode ogen zei de zoon nú:  “Dat is zó’n groot voorbeeld van wat verzoening kan doen!”

We waren stil van zijn verhaal. Het moest bij ons indalen.

“Wat een goeie groep”, zei Bert Hoedemaker, eenmaal weer terug naar huis. Ik had het ook een mooi gesprek gevonden. Wat Hoedemaker eigenlijk als kosten rekende? Hij glimlachte. “Je hebt me heen- en weer gebracht. Die kosten zijn voor jou.”

Droeg ik zomaar zelf de schuld.

 

N.a.v. Ik bid dus ik ben

een boek van Bert Hoedemaker