Hoera voor de veelvormigheid.

 kaleidoscoop

In dit blog heb ik altijd gelijk. Het is mijn blog. Ik zal er niet om heen draaien: het is lekker om gelijk te hebben. Nòg lekkerder is: altijd gelijk hebben.

Zodra ik mijn blog verlaat, wordt het ingewikkelder. “Ik heb zin in thee”, zeg ik terwijl ik mijn laptop dichtsla. “Nou, dan heb je pech gehad”, antwoordt mijn man: “Ik heb koffie gezet.” Dus zal ik mijn eigen zin opzij moeten zetten. Of – ja, inderdaad: ik ga de keuken in om thee te maken. Maar of dat nou zo goed is voor mijn relatie?

Er zijn mensen die nog iets lekkerders willen: altijd gelijk hebben, overal. Hun mening is de enig ware. In hun hoofd, op kantoor, in hun familie, bij hun vrienden, in de kerk. Soms heb je de indruk dat vooral daar mensen altijd heel erg gelijk willen hebben. “Wat ik geloof is de maat van de dingen.”

Wat lekker is, we weten het, heeft een schaduwzijde. Chocola maakt dik. Van snoep verrotten je tanden. Van “altijd gelijk”?  Wat is de schaduwzijde?

Er zijn mensen die dromen van een kerk met één boodschap, één stem, één vorm. Ik deel die droom niet meer. Ik deel zelfs de droom niet van een land met één cultuur, één norm, één maat. Het zou een dictatuur worden. Zo’n kerk. Zo’n samenleving.

Wie altijd gelijk heeft, komt alleen te staan. Hij schept de hele wereld om zich heen naar zíjn plannen, naar háár ideeën. Zo kom je niet verder dan jezelf. Ik hoor hier op dit blog echt alleen mijn eigen stem.

In Genesis staat dat indrukwekkende verhaal van Adam die de dieren een naam gaat geven. Hij noemt de giraf “giraf”, hij noemt een aap “aap”. Allemaal zijn idee. Maar hoe zal hij ooit ontdekken, dat een giraf misschien wel méér is dan Adam er in heeft gezien.

Hm. Ja. Als er iemand anders bij komt. En die zal dan ook komen. “Een hulp” en dan staat er (Breukelman heeft het ontdekt)  tegenover Adam. Toen Adam de hele wereld naar zijn eigen idee dreigde in te richten, toen dacht G’d: dit is niet goed. Er kwam de ander. De andere ander. De hardnekkig andere ander. Nooit meer gelijk.

De dalai lama schijnt ooit gezegd te hebben: wie spreekt, blijft onveranderd. Wie luistert, die komt op nieuwe wegen.

De kerk kent veel vormen. Niet alleen tellen we heel veel naambordjes, achter elk naambordje gaat ook nog eens een veelheid aan stromingen schuil. Orthodox, liberaal, fluid church, evangelisch, vrolijk, ouderwets, somber, trots, missionair – het houdt niet op.

Dwingt het ons tot overtuigen? Jij moet spreken zoals ik?

Dat wordt nog een hele toer, dan.

Het dwingt ons tot luisteren. Ja. Als ik luister naar jou…

Ik vind het gemakkelijker om hier op dit blog rond te dolen, dan deel uit te maken van de kerk. En toch denk ik: hoera! Hoera voor al die mensen. Voor al hun meningen. Voor al hun manieren van spreken. Hun manieren van leven. Ze helpen mij, mijzelf te relativeren.

En waar ik mijzelf relativeren kan, daar komt

misschien wel

ruimte voor iets nieuws

dat van G’d zou kunnen blijken te zijn.

Onbesneden.

Daar was ineens het woord, waar het jaar 2015 in leek te passen: onbesneden.

Of, eigenlijk: het tegendeel daarvan diende zich aan. In de lezing van 1 Januari. 2016. Dat Jezus besneden werd.

Een raar ritueel is het, die besnijdenis. De voorste huid wordt van de penis weggesneden. Medisch volstrekt overbodig, welke gezondheidsclaims er tegenwoordig ook voor worden aangedragen. Het is eerder medisch af te wijzen. Met al die onhygiënische messen waar het mee gebeurde. Op andere manieren valt besnijdenis evenmin aan te prijzen: je doet zomaar. Je beschadigt een individu. In zijn intimiteit. In zijn kracht. In zijn lichaam. Niet normaal.

Met zulke overwegingen moet je dus niet bij de Bijbel aankomen. Die lacht je vierkant uit. Of erger nog: de Bijbel blijft er volstrekt onbewogen onder. Het laat hem koud wat je ervan vindt: voor de bijbelverhalen is niet-besneden-zijn abnormaal.

Ik wist niet eens dat ik niet-besneden was. Totdat ik van het besnijden hoorde. Ik was twaalf. Het leek me niet fijn.

Het is niet fijn. En daar zou het zomaar over kunnen gaan. Dat iets wat onprettig is, toch noodzakelijk kan zijn. Dingen doen soms pijn, of zijn moeilijk en dat moet je maar toelaten. Je kunt niet altijd uitgaan van je eigen behoeftes. Je redt het er niet mee: met alleen maar roepen wat jij nodig hebt. Het is niet zo, dat de werkelijkheid altijd jouw leven dient. Je zult dus moeten kunnen zeggen: oké, ik maak een pas op de plaats. Ik houd mij in.

Jezus wordt besneden en ontvangt de naam Jezus. “God redt”. Op een pijnlijke manier wordt een deel van hem afgenomen, en hij heeft er niet eens iets over te zeggen, hij krijgt er iets anders voor terug. Iets veel ongrijpbaarders. Iets kostbaars, wat zich in de loop van zijn leven zal laten zien. Iets, dat niet anders is uit te drukken dan “God”. En daarbij de notitie dat het hem zal redden. Meer zichzelf zal maken. Hem zijn bestaan zal geven.

2015. Ik hoor de mannen in Steenbergen schreeuwen. Ik zie het vuurwerk tegen het gemeentehuis van Gorinchem slaan. Ik hoor Wilders in het parlement tekeer gaan en zie het aantal zetels voor zijn partij virtueel stijgen. Bij alles denk ik: “En het gaat steeds om het ik. Om het ik en mijn behoeften. Om het ik en mijn angsten.”

Ik heb geen behoefte aan vluchtelingen. Nee, ik ook niet. Niemand zegt, dat het fijn is, al die mensen op weg naar Europa. Bleven ze thuis, dan was het voor ons ook een stuk rustiger.

Ik ben bang voor wat ze allemaal meebrengen. Ja ik ook. Enge ziektes, nare cultuur, slechte omgangsvormen met vrouwen. Zullen we onze cultuur van tolerantie, die we met zó veel moeite net met elkaar hebben opgebouwd, kunnen behouden? Open vragen. Niemand die het kan zeggen. Of het mee zal vallen, of tegen. Open vragen schudden mijn sluimerende angst wakker.

“Zij moeten maar weg”,  werd dit jaar geroepen, geschreeuwd. Omdat het mijn probleem is, moet jíj – het lijkt mij een beetje de neurose van onze tijd. Omdat ik ergens niet tegen kan, moet de samenleving veranderen. De samenleving verandert niet. Ik ben geen profeet en toch is het waar: de werkelijkheid verandert niet omdat jij je angst uitschreeuwt.

De besnijdenis zoekt een andere weg. Zou je ruimte kunnen laten voor wat je nu nog niet weet, maar wat er zal komen. En zou je kunnen kijken of daar iets van God zichtbaar wordt? Iets verrassends. Iets goeds. Iets God-weet-wat. Zou je kunnen toestaan, dat de angst zijn mond houdt? Ik heb het vaak gezien: waar de angst terecht wordt gewezen, gebeuren onverwacht mooie dingen.

“Laat je leven niet regeren door de angst.”, zei de koning in zijn kersttoespraak. Ik krijt daar de woorden bij: “Laat je leven leiden door het wonder.”

Maar, inderdaad, om het wonder te zien, is het nodig dat je jezelf een stukje invouwt. Een beetje ruimte laten. Gelukkig hoeft díe besnijdenis niet met een mes.