Blindgeboren

 

Plato lijkt er op, met zijn grot-mythe. Lijkt op hoofdstuk 9 uit het evangelie van Johannes. De filosoof vertelt dit: de mensen zitten gevangen in een grot. Ze zitten met hun rug naar de uitgang en achter hen brandt een vuur. Allen kijken naar een muur waarop schaduwen te zien zijn. Omdat ze niet beter weten, houden ze die schaduwen voor de echte wereld. Maar dan ontsnapt er één. Die sluipt de grot uit, ziet de kleuren van de bomen, zon en lucht en keert lyrisch terug. Hij wordt niet geloofd.

Dit is het verhaal van Johannes: een man is blindgeboren. Jezus opent hem de ogen. Je zou denken: feest voor iedereen. Maar zo gaat het dus niet: de man wordt gewantrouwd. Wie heeft hem de ogen open gemaakt? En wat heeft hij dan gezien? Is hij eigenlijk wel blind geweest? Is het geen truuk?

Johannes vertelt even geestig als vilein. De beelden buitelen bij hem over elkaar heen en niet alleen in dit hoofdstuk trouwens. Het gaat over blind zijn, maar ook over zien. Over licht en over donker. Over zien en toch blind zijn. Het gaat over Jezus zelf, uiteindelijk.

Die blindgeboren man, dat zijn wij allemaal. De evangeliën zijn als dromen: jij kunt elk personage in de vertelling zijn. Het zijn kanten van onszelf. Mogelijkheden en onmogelijkheden. Blindgeboren wil zeggen: je ziet het niet. Niet zomaar.

Die ervaring herken ik wel. Dat het niet goed gaat met een vriend en je ziet het niet. Dat je door iemand gemanipuleerd wordt en je hebt het niet door. Het is me vaak gebeurd dat ik het verband tussen de dingen niet zag. En daardoor de plank finaal missloeg.

Een andere ervaring: ik zie de verbanden anders dan anderen. Een eenzame positie. Want wie de verbanden meent te zien, heeft ook ideeën over beleid, beslissingen of richtingen.  In het evangelie ontstaat een enorm debat over de vraag wie  gelijk heeft en hoe dat gelijk er dan uit ziet. Het raakt mij, dat het blijkbaar zwaar is om elkaar werkelijk te verstaan. Werkelijk te begrijpen waarom de ander ziet wat hij ziet. En te begrijpen waarom maatregelen worden genomen die worden genomen.

In het evangelie gaat het om nóg een diepere  laag. Zo schrijft Johannes. Hij benoemt het ene en hij bedoelt tegelijkertijd ook het andere. De diepere laag is deze: dat wij niet weten waarvoor wij leven. We zien het niet. En dat is niemands schuld. Zo is het nu eenmaal.

Wij bestaan. En doe het er maar mee. Ook die wankelheid van het leven ken ik. Al die knagende vragen: waarom ben ik er? Doe ik er wel toe? Als ik er niet was, zou dat niet net zo goed zijn? Nu ik er ben, wat doe ik dan met mijn leven?

Ik ken de twijfel aan het leven en aan mijzelf. En het verdriet om mislukkingen. Dat je als mens nooit verder lijkt te kunnen komen dan menselijk geknutsel. Vaak denk ik: ‘Een paar dagen gaat het goed, maar dan ga ik weer hard onderuit.” En veel verder dan dat kom ik niet. Omdat ik mijn geduld verlies, toch niet zo leuk was, niet het succes behaalde dat ik had verhoopt.

Die momenten van falen openen dat gat: ik ben er en ik weet niet waarom.

Jezus lijkt in het verhaal de man die de grot uit sloop en van kleuren weet die wij nog niet kennen. Hij raakt de blinde man aan. En de man kan zien.

Nee, ik kan niet zeggen dat ik heb gezien wat Jezus heeft gezien. Misschien ben ik pas halverwege. Ik begrijp wel dit: dat er een liefde is die al mijn twijfel omringt. Dat er een aanvaarding is die al mijn onzekerheid draagt. Dat ik mijzelf niet hoef vast te houden. Niet hoef te bewijzen. Ik hoef mijzelf mijn bestaansrecht niet te geven.

Mij ontroert altijd weer het slot van het hoofdstuk. De man is door iedereen weggestuurd. Hij is in het buitenste buitenbos terecht gekomen. En juist dáár komt Jezus hem tegemoet. Jezus die zelf óók weggejaagd zal worden. Eenzaamheid ontmoet eenzaamheid. En beiden worden getroost.

Kijk, en dáár weet Plato dan weer niet van. Bij hem is iedereen die in de schaduwwereld blijft hangen een stommeling.

Maar Johannes omarmt ons. Ook als wij stom zijn.

Bloedbruidegom

 

Wat is dit nou weer voor bijbelverhaal? Exodus 4. God heeft Mozes geroepen om naar Egypte te gaan en op te komen voor de Joden die daar als slaaf worden gehouden. Dit is al ingewikkeld genoeg. Wat is God? Wat is roeping? En hoe doe je dat: de machthebbers ter verantwoording roepen? Mij is het nog nooit gelukt. Ik zou niet weten hoe.

De bijbel rent al weer door. Geen tijd voor vragen. Het is nacht. Mozes is op weg. En dan staat er: En God zocht Mozes om hem te doden. Verder geen uitleg. Niets. God wil Mozes doden. “Van kant maken”, vertaalt Pieter van Oussoren. Een wilde, bloederige moordpoging.

Verder al weer: dan is daar Zippora, de vrouw van Mozes. Zij pakt een scherpe steen, besnijdt daarmee haar zoon, tikt met de voorhuid tegen de voeten van Mozes en zegt: “Jij bent nu mijn bloedbruidegom”. Omdat zij dat heeft gedaan en heeft gezegd, daarom laat God Mozes vervolgens met rust.

Er zijn leukere verhalen om te lezen.

Sprekender verhalen ook.

Een God die een mens wil doden? Een besnijdenis die dan het kwaad weer weet te weren? Het is allemaal nogal van een magische fantasie. Angstig en magisch.

En toch. In de kerk hebben we ooit afgesproken dat we de bijbel serieus zouden beluisteren. Al was het maar omdat generaties vóór ons hier wijsheid in hebben gehoord.

Dus. Een poging.

Het eerste wat mij opvalt is die tegenstelling tussen mannelijk en vrouwelijk. Tussen Mozes en Zippora. Vooral omdat de bijbel een mannenboek is, helaas. Je moet altijd op je qui-vive zijn of niet één of andere man zijn status, rechten of gedrag legitimeert met een of ander zinnetje. Dat lijkt hier niet het geval. In tegendeel.

Mozes wordt bedreigd. En de oplossing is dat er iets van de mannelijkheid moet worden weggesneden. De stootkracht van de man. De vanzelfsprekende vruchtbaarheid. Mozes wordt in zijn zoon verwond. En doordat Zippora de voorhuid van de zoon tegen de voeten van Mozes tikt, geldt de verwonding óók Mozes zelf.

Een verwond mens heeft iemand anders nodig. Je beseft je afhankelijkheid, wanneer je lichaam wordt aangetast. Die zinnetjes moeten te verstaan zijn in de huidige tijden van Covid-19.

Ik denk aan al die mannen “die het wel eens even zouden gaan oplossen”. Die zich bleven verweren tegen anderen. Die vonden dat ze recht hadden op hun mening, op hun bezit, op hun grond. Ik denk aan al die mannen die dachten dat ze het zonder de ander wel konden.

Ik denk aan de grote polarisatie. Wij tegen zij. En wij hebben alle rechten. En zij niet. Ik denk aan de sterke man die het voor het wij zal opnemen. En die ervoor zal zorgen dat zij zullen verdwijnen.

Wie zo optreedt, dreigt te sterven. Je verliest je menselijkheid. Je verliest het meest wezenlijke wat ons mens maakt: wij zijn fundamenteel met elkaar verbonden.

De besnijdenis brengt Mozes terug bij dat besef.

Mijn moeder zei ooit: “Je kan wel denken dat je rijk bent of zelfstandig. Dat je alles kan en niemand nodig hebt. Maar als je niet piesen ken, dan heb je een groot probleem. Dan moet de dokter komen.” Zij was, inderdaad, vrouw.

Het zijn beelden. De sterke man kan ook een vrouw zijn, de vrouw die besnijdt kan ook een man zijn. Het gaat om archetypes die de vraag stellen wie je zelf zult zijn.

De sterke mens die wel zonder kan, of de mens die weet van verwondheid en die de verbinding zoekt.

Wie de verbinding zoekt, zal leven.

Wat voor verhaal dit is? Een pleidooi om mens te zijn.