Geloven in tijden van ellende.

Of ik er ook wat aan heb, aan het geloof, nu het allemaal even minder leuk is. Die vraag wordt wel gesteld, ja. Of je steun vindt aan God. Aan de gedachte dat Iemand je nabij is. Anderen kunnen het soms zeggen: “Als ik mijn geloof niet had, ik zou nergens zijn.”

En ik?

Heb ik er wat aan?

Hebe Kohlbrugge reageerde kort en een beetje kregelig: “Nooit!”, toen haar gevraagd werd of zij God ook had ervaren in het concentratiekamp. Ze vond het een soort ontkenning van de verschrikkelijkheid van het kamp. Alsof het een prettiger oord wordt, als je “God ervaart”.

Ze had een ander verhaal te vertellen.

Ik weet niet, of ik Hebe’s “Nooit!” zomaar zou herhalen. Ik ervaar de verwondering over het leven. Dat het er allemaal is en dat ik het mee mag maken. Dat ik het goede meemaak en dat ik het kwade meemaak. Het ene is niet uitzonderlijker dan het ander. Het is beide uitzonderlijk. De kans dat ik was geboren was praktisch nul. Ga maar na: als mijn oma een andere opa had getrouwd… en haar oma, en die haar oma, en de oma van die oma. Ze trouwden precies zó dat ik geboren werd. Ik kan er niet over uit. Zo bijzonder.

Dat is wel iets van een godservaring. Die mij draagt en troost en kracht geeft.Alles is veel groter, fascinerender en fantastischer dan je denkt.

Maar het is uiteindelijk ook niet míjn hele verhaal.

Laat ik hier beginnen: geloof is geen ‘verbandtrommel voor mindere tijden’. Soms wordt het wel zo gevoeld: “toen ik het moeilijk had, was God bij mij”. Ik haper bij die woorden. Daarvoor is het beeld van het verdronken kind te sterk. Hij had het veel moeilijker dan ik het ooit zal hebben. Was God dan niet bij hem? (Ja, zullen sommigen zeggen: God was bij hem in zijn dood, maar dat vind ik te gemakkelijk. En te moeilijk tegelijkertijd. God had dan ook wel in zijn leven kunnen zijn. Toch?)

Er is nóg een reden waarom ik het niet zo zou zeggen: het grote verbod in wat wij het Oude Testament noemen. Het verbod op huisgoden. Even iets over hen, over die huisgoden: zij zijn uitermate handige figuren. Ze beschermen je tegen diefstal, roofoverval, blikseminslag, plotselinge sterfte van kinderen, tegen alles eigenlijk. Je zet ze dagelijks voedsel en gebeden voor: en hup! zij gaan voor je aan het werk. Security Service. Especially made for you.

Zo is de God van Israël niet. Hij is géén huisgod.

Hij is er niet om mijn kwalen te verhelpen.

Wie is Hij dan wel?

Hier komt mijn verhaal. Ik geloof niet, omdat ik denk dat het leven daardoor gemakkelijker wordt. Ik geloof niet om het zelf gemakkelijker te hebben. Ik geloof evenmin trouwens dat ik het moeilijker heb doordat ik God trouw wil zijn. Om Augustinus te parafraseren (een gelovige uit de vierde eeuw): ik geloof niet om een beloning te ontvangen, ik geloof ook niet om een straf te ontlopen. Ik geloof, omdat ik overtuigd ben van de juistheid van het Verhaal.

Het Verhaal van God.

Dat het namelijk niet gaat om veiligheid, maar om recht. En om het herstel daarvan. Ik geloof dat het juist is om te leven voor de ander. Om je leven in te zetten voor anderen. Om het weg te geven.Om het uit te delen als zaad.

En ik geloof dat, om dàt leven voor elkaar te krijgen, het nodig is om te verlaten wat je hindert: mijn egoïsme, mijn hardheid, mijn ik-gerichtheid.

Ik geloof dat het juist is – en het enig juiste- om ruimte te scheppen voor het wonder van de ander. En om achter te laten wat mij daarin hindert: mijn ergernis aan de ander, mijn angst voor de ander, mijn haat jegens de ander.

Het Verhaal van God is het verhaal van: er zijn altijd mannen en vrouwen onderweg geweest naar een betere wereld. Zij hebben zichzelf als water gegeven voor de groei daarvan.

Nu ben ik geen Sint Fransiscus. Had ik graag geweest, maar ik ben het niet. Ik ben geen moeder Theresa, had ik graag geweest, maar ik ben het niet. Ik ben ik. Maar ik geloof wel, dat God – en daar komt Hij dan- dat God het mij gééft om opener, eerlijker, ruimer te worden. Meer te worden zoals Hij.

Mijn leven wordt verbonden met Zijn Verhaal. Dat is de draagkracht en de spankracht van mijn bestaan. Ik geloof dat ik naar het juiste streef. Ook al lukt mij dat nog lang niet. Ik zit wel in de goede film, zeg maar.

Henri Nouwen heeft eens gezegd: “Het is niet van betekenis hoe lang je hebt geleefd. Het is van betekenis wat je hebt geleefd.”

Daarin helpt “mijn geloof” (dat helemaal mijn geloof niet is, maar het geloof van zovelen duizenden voor mij, na mij, en om mij heen) mij: het geeft mij inhoud aan dat “wat”. Inhoud aan”wat” ik leef.

Ook in beroerde tijden.

Plaats een reactie