Twaalf dagen. Niet twee.

Zo, de ergste hitte van het feest hebben we weer gehad. Mag ik er dan nog even op terug komen? Op kerst? Er zit me namelijk iets hoog. Dat iedereen veel te veel haast heeft.

Gisteren zal ik al weer kerstbomen buiten op straat liggen. “Gelukkig, dat hebben we achter de rug.”, zeiden ze. Ik las, dat in Amsterdam het dagelijkse bestaan zelfs Tweede Kerstdag al weer door holde: alle winkels open, de stadsreiniging veegde al weer, de toeristenindustrie draaide op volle toeren. Geen geduld, we moeten door. Twee dagen: we vinden het genoeg. We vinden het te veel.

Breaking news voor allen dan: kerst duurt niet twee dagen. Het feest telt twáálf dagen. Twaalf? Ja, twaalf. En als je een echte hardliner bent, kun je doortellen tot veertig dagen: tot aan twee februari. Ik ken iemand die de kerstboom na Pasen nog had staan. Maar dat was uit gezelligheid, en dat is iets anders.

Kerst, de christelijke variant daarvan, heeft in wezen niets met gezelligheid. Voor een dominee is dat ieder jaar opnieuw een heel gedoe. Het midwinterfeest is gezellig. Kerst is dat niet. Of zou het niet moeten zijn. Niet allereerst.

Wat zingen de christelijke kerstliederen? Ook de meest zoete? “Wereld, verloren in schuld”, “kyrië- eleis”, “Hij daalde neer van ’s Vaders troon.” En het scherpste: “Maar wie dit kindje kussen wil

En wie in groot verblijden
dit kindje kussen wil,
moet vooraf met Hem lijden
zijn kruis, om zijnentwil,

Om in het volgende couplet nog meer de bitterheid van het leven op te zoeken

en daarna met Hem sterven,
om geest’lijk op te staan
en ’t leven te verwerven,
gelijk Hij heeft gedaan.
Bij de kerstkalkoen is het moeilijk sterven. Of er moet iets mis zijn geweest met het recept.
De kerstliederen hebben beter begrepen waar het om gaat, dan veel kerstsfeer voor waar wil hebben: dat er nood is, dat er schuld is, dat er pijn is, dat deze wereld geen paradijs is. En dat daar een roep van uit gaat. Dat het lijden van mensen om een antwoord roept. Om een heling, een aanwezigheid. Dat het niet mag verdwijnen zonder gezien of gehoord te zijn.
G’d antwoordt: Ik zal er zijn. Ik zal horen, ik zal zien, ik zal dragen
Je leest het in Lucas. Over de nacht, waarin herders waakten (prachtig beeld: er zijn mensen die de nacht doorstáán). En over Bethlehem, de stad die Huis van Brood heet. Wat is het brood? Het kind dat zich geeft.
G’d daalt af tot onder de planken van het wereldtoneel, schreef Oepke Noordmans ooit. Dat er draagkracht is, waar je dat niet dacht. Dat jij dus kunt zijn waar je dat niet had gedacht. Dat het misschien wel onze roeping is om dáár te zijn waar niemand zijn kan. Wat het ons ook kost.
De eerste twee dagen van kerst komen we daar niet zo aan toe. We scheppen een eigen hemel van vriendschap en familieliefde. Dat is niet niks. Maar het is niet kerst. Het is een vluchtheuveltje tegen de wereld. Ernst Daniël Smid zei op de radio: ‘even alle zorgen opzij’ Derde kerstdag zijn de zorgen er weer.
Dus zul je er toch iets mee moeten. Wat je weg werkt komt later met grotere kracht terug.
Tweede kerstdag leest de kerk de geschiedenis van Stefanus. De man diende mensen en volgde de Heer. Hij beleed dat het licht van Christus schijnen kan en schijnen zal. Hij werd gedood. Zijn naam betekent “Overwinningskrans”.  Wat? Overwinningskrans. Waarom? Omdat hij het juiste had gekozen.
Op vierde kerstdag leest de kerk de verschrikkelijke geschiedenis van de moord op honderden kinderen in Bethlehem. Omdat Herodes, de koning, bang was zijn macht te verliezen. Zo ver kan een mens dus zinken. Het lezen van de geschiedenis is al ruimte scheppen voor G’d. En willen horen naar al die plaatsen waar nòg kinderen het onderspit delven. Aleppo, Sierra-Leone, Bolivia. Dichterbij: als kinderen worden verwaarloosd, mishandeld, misbruikt.
Op de zevende kerstdag leest de kerk uit Romeinen 3. Het felle stuk over onze dood. Wij zijn het die deze wereld maken zoals die is. Wij verwaarlozen kinderen. Het zijn niet de aliëns onder ons die keer op keer oorlog bedenken.”Maar”, vervolgt Paulus: “buiten elke regel, redelijkheid en logica om (nomos) is nu de Heer verschenen.” Ondanks het duister is ook, altijd, het licht. Omdat er duister is, zal er ook altijd licht zijn.
Op 1 januari, achtste dag van kerst, leest de kerk over de besnijdenis van de Heer. Zijn toewijding aan de G’d die zegt: “Ik wel”.  “Op mij kun je aan” De toewijding snijdt. In ons.
Op de twaalfde kerstdag, 6 januari, leest de kerk over de magiërs. Magioi in het Grieks. Mensen die het leven in eigen hand willen houden. Zodra zij het kind op het spoor zijn, verdwijnt in de tekst (je vindt het in het Mattheus-evangelie) die aanduiding. Ze kunnen dan nog maar één ding: knielen.
Kerst gaat over: G’d die verschijnt.  Kerst vraagt: dat ook wíj verschijnen. Niet ontkennen. Niet wegduwen. Toelaten. Verstaan. Ja, zeggen.
Laat het feest daarom ook alle twaalf dagen duren. Al was het maar vanwege die laatste zin uit de Mattheuslezing: “door een droom gewaarschuwd, keerden zij niet terug naar Herodes, maar zij volgden een nieuwe weg.”
Nieuwe wegen vinden gaat niet zomaar in een dag.

 

In de waarheid te leven

zeist-580x260

 

Een paar honderd oudere, enigszins sjiek in het donker geklede mensen kwamen gisteren bij elkaar in de pure, witte kerk van de Broedergemeente in Zeist. Aan het Zusterplein. Ze gedachten Hebe Charlotte Kohlbrugge. Zij stierf vorige week in de leeftijd van 102-jaar.
Vóór in die kerk staat geen altaar. Zelfs geen avondmaalstafel. Meer een keukentafel, eigenlijk. Op een verhoging. Met een grote stoel er achter. Daar zit de voorganger, de hele dienst lang. Wonderlijk genoeg gaf het de samenkomst de sfeer van een vergadering met notulen, raadsverslagen en een voorzitter. Dat past wel bij Hebe, dacht ik. Haar verjaardagen waren ook altijd iets van “bijeenkomsten van het commandocentrum” geweest. Het moest wel ergens over gáán. De situatie in Midden Europa. Het engagement van haar verjaardagsgasten. Ze wilde het weten en vroeg je naar het hoe en het wat. Daarbij onthield ze je haar commentaar beslist niet. Maar ook haar meelevendheid hield ze niet verborgen.
“Een leven in de waarheid”, zo zei een van de voorgangers over haar. Als jonge vrouw was ze au-pair geweest bij een neef van Churchill. De eigenlijke Churchill was nogal tegen gevallen “een ouwe brompot” noemde ze hem eens. Zijn neef was onder de indruk van Duitsland, het waren de jaren dertig, want dáár gebeurde iets nieuws, iets sociaals. Heel anders dan het duffe, nuffige Engeland. Hebe wilde “dat heerlijke” wel meemaken en reisde af naar Nazi-Duitsland. “Maar het heerlijke bleek afschuwelijk te zijn”, zo liet ze de predikant voorlezen uit haar levensgeschiedenis. De Broedergemeente vraagt aan elk van haar leden om een levensbeschrijving te maken voor het geval dat…
Zo ook Hebe.
Het trof mij opnieuw. Een jonge vrouw in Duitsland en zíj zag wat miljoenen nog niet konden of wilden zien. Zou ik het hebben gezien? Ik weet het niet. “Waarom u wel?”, zoiets vroeg een interviewer haar een paar jaar geleden. “Dat weet ik niet.”, had zij geantwoord: “Dat weet alleen de Lieve Heer.”
Gisteren probeerden we de Lieve Heer het antwoord te ontfutselen. Hoe kon Hebe haar leven lang zo scherp zijn op recht en rechtvaardigheid? Was het haar karakter, haar overgrootvader, haar onaangepastheid? In de oorlog werkte zij in de illigaliteit (Oh, wat had zij een hekel aan het woord verzetsstrijdster, zei de dominee), ze werd gearresteerd en naar kamp Ravensbrück gedeporteerd. Na de oorlog bouwde zij in opdracht van de Nederlandse Hervormde kerk aan nieuwe bruggen met Duitsland. Nog weer later zocht zij dissidenten op in Tsjechie, de DDR en Roemenië. Hilarisch en indrukwekkend is haar relaas over de zoektocht naar Vaclav Havel in de jaren zeventig, toen het regime hem ergens had weggestopt. Uitgezet uit Tsjechië, reisde zij er unverfroren weer heen. Er was een vriend in nood. Anderhalve meter hoog en “zonder luister of gestalte” werd gisteren mooi gezegd. Maar daar kwam ze aan. En vònd Havel.
Dat is het grootste wonder.
Wat was dat? Ze vond haar drijfveren in het Johannesevangelie, werd verteld. Dat de waarheid je vrij maakt. Dat Jezus de waarheid is. En dat, wie uit de waarheid is, naar Zijn stem luistert. Het evangelie maakt je vrij van alles wat vanzelfsprekend is. Wat je zo op het oog niet ziet. Wat je als onder “een verstikkende deken houdt”, woorden van Hebe. Wie vrij is, is niet bang. En wie niet bang is, ziet scherp.
En dan waren er ook de mannen als Karl Barth, Oepke Noordmans, Miskotte, Rosenstock – die trage theologen. Beetje wereldvreemd ook. Maar juist daardoor: vlijmscherp. Miskotte schreef vóór de oorlog al “Edda en Thora”. Dat God de machten (lees: het nazisme, het heidendom) stom slaat.
Vaclav Havel werd genoemd. Zijn pamflet “Poging om in de waarheid te leven” had zij letterlijk en figuurlijk verslonden. Het was haar voeding geworden. Ik dacht aan mijn eigen studententijd. Dit boekje heb ik maanden in mijn zak meegedragen. En er keer op keer uit gelezen. Hij vertelt over een groentenman in Tsjechië die op een dag besluit: “Ik hang het bordje “Proletariers aller landen, verenigt u” niet meer in mijn etalage”. Daarmee ontmaskert hij het regime. En hij draagt de consequenties. “Wij moeten op onze plek gaatjes in de deken prikken”, zei Hebe. Ik ben nog eens naar haar toegereisd om haar de vraag te stellen, hoe je de deken herkent. “Door je verstand te gebruiken”, was haar eerste, korte antwoord. “En lees de goede boeken.”
Haar zuster Hanna werd genoemd. En toen werden de aanwezigen heel stil in de kerk. Haar zus met wie ze zoveel had gedeeld. Studie, gesprek, reizen. Ze hadden hun leven met elkaar gedeeld. Hanna stierf op 13 december 1999. Hebe stierf op 13 december 2016. Na díe zinnen werd de stilte nòg dieper.
Ik keek om mij heen. Met een schok besefte ik: dit zijn de mensen van mijn jeugd. Ineens herkende ik ze weer. Deze mensen die net niet helemaal deel uitmaken van de wereld. Omdat ze andere boeken lezen. Anders kijken. Anders leven. Langzamer en daardoor zo veel scherper.
Verontrust liep ik na afloop terug naar de auto. We namen afscheid van Hebe. “Dit àlles gaat voorbij”, dacht ik. Miskotte, Noordmans, Barth, Rosenstock. De kerk, ook de kerk, is hijgerig geworden. Wil er te graag bij horen. Is dat de deken van vandaag, in de kerk?
“Het enige gaatje in de deken kun je zelf zijn”, zei Hebe ooit. Ik zal mijn best doen het als een oproep te zien. De laatste uit het commandocentrum Kohlbrugge

Zondig

Een derde van de witte Nederlanders vertrouwt zijn medemens niet. Ze vinden zelfs niet dat de méésten anderen te vertrouwen zijn. Onderzoeksresultaten in Trouw.

Ik kijk altijd op van zulke berichten. Zouden er bij mij in de straat ook zulke wantrouwigen wonen? Een derde! Dat is nog al wat. Dat komt in ons straatje toch al gauw op zes personen. Wie zouden het zijn? Die nooit hun hand opsteken? Of zijn zij juist heel vertrouwensvol: “je weet dat het goed zit, dat hoef ik niet met zwaaien te bevestigen, steeds”?

Tot welke groep zouden de wantrouwigen zichzelf rekenen, eigenlijk? Denken ze, dat ze zelf wèl goed in elkaar zitten, maar de rest van de wereld niet? Of kennen ze zichzelf, belazeren ze de kluit en vertrouwen ze dáárom de ander niet?

Ik ben nogal van het vertrouwen. Ik vertrouw eigenlijk iedereen wel. Ik weet ook niet precies hoe dat komt. Het is zo. Ik denk: “Ik ben zelf geen heilige, maar ik doe toch redelijk aardig.” Dan zal het bij anderen niet anders zijn.

Er zijn geen categorieën mensen. Daar geloof ik niets van. Mensen doén wel goede of slechte dingen. En sommigen doen misschien meer slecht dan goed. Anderen doen misschien meer goed dan slecht. Maar niemand kwam uit een ander soort baarmoeder gekropen, dat die zou kunnen zeggen: “Mij heeft de domheid van het bestaan niet aangeraakt.”

Een paar dagen geleden voegde een rode Hyundai fout in. Ik moest vol op de rem. “Stom koekblik!”, schold ik en nam gelijk alle kleine auto’s maar mee. Kleine auto’s rijden altijd te langzaam op de snelweg. Ze maken nooit gebruik van hun spiegels. Ze voegen te langzaam in, ze geven veel te vroeg richting aan. Ze.

Drie minuten later haalde ik een vrachtwagen in. Een BMW achter mij moest vol in de remmen. Oeps.

Hierbij maak ik mijn verontschuldigingen aan de BMW-rijder.

Ik vertrouw de meeste mensen wel. Omdat het leven mij elke dag duidelijk maakt: de stommiteiten die zij uithalen, haal je zelf ook uit. We zijn allemaal even zondig. Of even goed.

Zelfs Hitler, daar ben ik steeds weer stil van: Eva Braun heeft echt van hem gehouden. Je kunt niet volhouden dat ze dan allebei slecht waren. Wat Hitler deed, was door- en door verrot. No discussion. Maar er was blijkbaar ook een andere toegang tot hem.

Als je jezelf kent, en je staat aan jezelf toe dat je bent die je bent, leer je barmhartigheid. Jij kunt er zijn. Maar barmhartigheid houdt niet op bij de grenzen van je eigen lichaam. Ze omhelst ook de ander. Barmhartigheid houdt niet op bij de grenzen van je eigen familie. Of van je vrienden. Ze gaat verder. Als jij er kunt zijn, dan kan ieder ander er zijn. Als jij je best doet, dan zullen anderen dat ook wel doen. Als anderen een stommiteit uithalen, of een onvervalste smerigheid, dan ben je er zelf ook toe in staat.

In de ochtend beginnen we allemaal de dag met een grote plas. Zoiets alleen al zou een band moeten scheppen. Voor honderd procent.