En als Kaïn Abel had omhelsd?

1kabHad Kaïn (Genesis 4) werkelijk gedacht, dat je de dingen moet doen om waardering te ontvangen? Ik weet: de vraag past niet op de tekst. Die zwijgt over intenties, bedoelingen en verwachtingen. De Bijbelse geschriften zwijgen daar altijd over, eigenlijk. Over intenties. Als een uitnodigend zwijgen aan de lezer: wat zijn diens bedoelingen? Hoe ziet die de wereld?

Onze kinderen krijgen vaak deze les: dat je presteert (dat je móet presteren in het leven) om een waardering te ontvangen. Ik heb het altijd eigenaardig gevonden dat de zandtafel in groep 1 en 2 nog volop dienst doet, maar daarna volledig wordt uitgebannen. De CITO komt er voor in de plaats.

Het is idioot, natuurlijk, om ook maar te suggeréren dat we kinderen tot moordenaars opvoeden. Daar gaat het niet om. We versterken wel, zonder ophouden en met een door het leven heen groeiende overmacht, onze menselijke onzekerheid, of we wel voldoen. En onze menselijke neiging om onszelf te vergelijken met anderen. We versterken wel onze neiging te werken om gezien te worden. En we leren het fröbelen af: doen omdat het doen leuk is, of waardevol in zichzelf, of niets dient behalve het plezier.

Er ligt gelijk die eis: is het wel goed genoeg, stelt het wel iets voor?

Maar wie vroeg, dat het iets voor moest stellen?

We doden dus wel iets: een deel van onszelf. De zachte, de onnadrukkelijke. De speelse, de vanzelfsprekende. Abel betekent: “damp”, of ‘de kwetsbare’. In de ogen van Kaïn betekent zijn naam: “die niks waard is”.

Wij zijn pas wat waard, denken we, als we gezien worden. Als we net iets meer gezien worden dan de ander. Wij voldoen aan de nooit gestelde eis. Wij kunnen het goed. Beter dan jij. In elk geval wil ik die indruk graag wekken: dat ik het beter in de hand heb dan een ander.

“Het treurige is”, zegt Drewermann in zijn lezing van het verhaal: “dat die hele geschiedenis met dat offer van Kaïn zich in het hóófd van Kaín afspeelt.” Er is wel verondersteld, dat Kaïn iets slechts in zichzelf had, waardoor zijn offer niet werd aanvaard. Paulus zegt ook zoiets. Maar de lezing zelf geeft daartoe geen enkele aanleiding. Kaïns offer werd niet gezien. Abels offer werd wel gezien. En in een wereld van je vergelijken met de ander is dat een verschrikkelijke aanslag op je zelfbeeld.

Onze, door onzekerheid, gevoede ik verdraagt het niet, als een ander in onze ogen méér aandacht krijgt.

Er is iets opvallends in de lezing uit Genesis: G’d spreekt gebroken Hebreeuws tegen Kaïn. “Waarom”, zegt G’d: uw gelaatstrekken gevallen! Niet waar, als gij goeds- opheffen. Maar als kwaad, gij – de zonde, een belager aan uw hart, maar gij heerst over haar.” Nergens anders in de Bijbelse boeken komt zulk stuntelig taalgebruik voor. Wie door de koker van zijn bedreigd-zijn kijkt, hoort de werkelijkheid niet meer zoals die zou kunnen zijn in haar ruimte, maar die hoort verwrongen. Alle signalen komen binnen als: jij doet alsof je mijn meerdere bent.

Ik denk wel eens: wat zou er gebeuren, als we elkaar zouden laten weten: je hoeft je niet te bewijzen. Ik zou mijn angst voor jou verliezen. Dat allereerst. En ik zou begrijpen, dat ik geen grotere held ben dan jij. En dus ook geen grotere sukkel. Ik ben er en dat is goed. En jij bent er en dat is goed.

Of er minder doden zouden vallen, weet ik niet.Maar we zouden wel completere mensen zijn. Met een levende vanzelfsprekendheid.

Eer uw vader en uw moeder.

een hele preek. Omdat ik het zelf zo’n klus heb gevonden om mijn ouders lief te hebben zonder mijn voorwaarden en zonder mijn verwachtingen. Ze zijn die zij zijn. En dat lijkt dan weer verdacht veel op de naam van G’d: “Ik ben die ik ben”.

lezingen Exodus 20: 12

Efeziërs 6: 1 – 4

en Mattheus 15: 3-6

Geliefden van God.

je ouders waren het eerste venster op de wereld

zij leerden je kijken naar de dingen

zij leerden je welke woorden bij de dingen horen

dat is een boom

en dat is je zus

en dat is goed

en foei, nee dat doen we niet!

 

zij ordenden alvast voor jou

de complete chaos

 

om jou heen

 

toen je een baby was

had je geen flauw benul

dat een kat een kat was

en een hond een hond

 

laat staan dat je wist

dit is onze hond

 

of

deze hond is te vertrouwen

en die hond, daar moet ik omheen lopen

 

het werd je geleerd.

dat je je kinderen tuchtigt

is een vervelend zinnetje bij Paulus

 

vervelend, omdat je denkt aan

slaan

 

dat je je kinderen zou moeten slaan

 

zo is het wel vaak uitgelegd

met alle rampzalige gevolgen die dat met zich heeft meegebracht

 

tucht heeft niets met slaan

tucht heeft alles met vormen

 

zucht zeggen de duitsers

als ze een woord nodig hebben

dat aangeeft hoe je een plant

zó kunt vormen

dat die vruchten gaat dragen

 

zucht van tomaten

je haalt de zijtakken, de dieven er uit

je bindt andere takken op

 

je geeft vorm

 

ouders geven vorm aan hun kind

 

dat is een riskante onderneming

 

want elke vorm

betekent ook:

beperking

 

en niemand kan je zeggen

wanneer je het goede in je kind vorm geeft

 

of wanneer  je het verkeerde in je kind afbindt

 

mijn ouders dachten dat ik de exacte vakken moest kiezen

wiskunde, scheikunde

het was een vergissing: ik ben nooit een scheikundige geworden

geen grote en geen kleine

 

vorm, toch, ondanks dat, je kinderen

want dat is

waar ouders voor zijn

 

en wees niet bang

om fouten te maken

 

je zult fouten maken

onvermijdelijk

 

laat je daar niet door verlammen

 

ouders zijn het venster voor hun kinderen op de wereld

wees het venster voor je kinderen op de wereld

met al jouw beperkingen –

Van Gennep

een theoloog van een jaar of twintig geleden

schreef:

onze samenleving durft geen sturing meer te geven

omdat zij de fouten uit het verleden ziet

maar zonder sturing

geen groei

in de tien woorden

zijn de ouders

 

het venster

op God

 

het woord

eer uw vader en uw moeder

 

een woord aan volwassen mensen

trouwens

 

maar dat had u hopelijk al begrepen

 

het is geen machtswoord waarmee ouders

gehoorzaamheid zouden kunnen afdwingen

 

ook daarmee zijn persoonlijke rampen gebeurd

van kinderen die niet gevormd werden, maar gekleineerd

van ouders die hun plek als ouders niet innamen

maar hun onzekerheid verborgen achter tirannie

en daarmee deuren dichtdeden

 

in plaats van vensters te openen

 

ook het vijfde woord is een woord van liefde

 

en dat omwille

van de toekomst

jouw toekomst

 

dat die

– eerste woord-

vrij zou zijn

 

en goed

het vijfde woord

staat tussen het vierde en het zesde in

 

tussen de woorden over God

 

Ik ben de HEER uw God die u heeft bevrijd

Jij hebt geen andere goden voor mijn aangezicht

Jij gebruikt de naam van de HEER niet voor de schijn

Jij houdt de sabbat

 

woorden over jou en God

 

en na het vijfde woord

 

Jij moordt niet

jij steelt niet

Jij pleegt geen overspel

jij liegt niet over je naaste

jij wilt de levensplek van je naaste niet.

 

woorden over jou en je naaste

 

de ouders staan in het midden

niet toevallig

zij staan in het midden

 

omdat zij het venster zijn

ook op God

 

in hun leven

verschijnt iets van

dat wat àlle levens verbindt

 

in hun leven

verschijnt iets aan ons

dat over God vertelt

 

en zo komen wij dichter bij dit vijfde woord

 

door je vader en je moeder te eren

worden jouw dagen verlengd

 

zegt het woord

 

het is het enige woord met een belofte

noteert Paulus hier bij

 

en je proeft bijna hoe verrukt hij hier over is.

 

verlengen is, letterlijk

je krijgt veel dagen

 

zo denken de geschriften in het Oude Testament vaak

 

op de goede weg

wordt je leven lang en rijk

 

ik heb daar niet zo veel aan toe te voegen

zo denken die geschriften

 

verlengen kan ook betekenen:

ze worden rijk naar inhoud

 

ze worden verdiept

 

door het eren van je vader en je moeder

wordt jouw leven verdiept

 

en ik noteer daar nog een keer bij:

 

het gaat hier om volwassen mensen

die hun ouders eren

 

het gaat zelfs over mensen van wie de ouders al lang gestorven zijn

 

want je ouders

 

omdat zij het eerste venster open doen

met al hun tekorten en al hun liefde

 

omdat het het eerste venster is

blijft

 

de vorm daarvan

 

wat ze zeiden

goed vonden

afkeurden

 

wat ze deden

hoeveel vertrouwen ze jou leerden

 

het blijft je je leven lang bij je

 

ik hoor mijzelf soms dingen zeggen

en denk:

o jee, mijn vader

eren

wil zeggen

 

de waarde van je ouders schatten

 

zien wie zij zijn in jouw leven

vandaag nog

 

en ze daarom waarderen

 

wie je ouders ook waren

zij gaven je allereerst het leven

 

jij bent er, doordat zij er waren

en dat jij er bent, is het grootste geschenk

een groter geschenk is er niet

 

wie je ouders ook waren

zij gaven je ogen

oren

en woorden

 

om de wereld om je heen te ordenen

zij gaven je middelen in handen

 

om je leven

uiteindelijk

 

zelf vorm te geven

 

en wanneer kinderen aan jou zijn toevertrouwd

om op jouw beurt

jouw kinderen te vormen

 

nu begrijp ik mijn moeder pas

nu ik zelf kinderen heb

 

en nu begrijp ik mijzelf ook pas

 

ik ben met mijn ouders verbonden

zij gaven mij tenslotte het leven

 

wat ik hen afkeur

keur ik – uiteindelijk ook af in mijzelf

 

als ik mijn ouders niet eer

doe ik mijzelf te kort

en beschadig ik hen

 

maar ook mijzelf

waarom is hier een woord aan gewijd?

 

waarom is het een gebod

je ouders te eren?

 

ik denk hierom:

het is een gevecht

om je ouders

de waarde te geven

die ze hebben

 

en dat gevecht gaat tussen twee valkuilen door

 

ik wil daar tot slot een aantal dingen over zeggen

over die twee valkuilen

 

eerst dit:

 

ik zei: je ouders zijn het eerste venster op de wereld

en op God

 

ze gaven je ruimte

maar ze ontnamen je ook ruimte

dat kan niet anders

 

ze gaven je liefde

maar je kwam ook te kort

dat kan niet anders

 

ze deden hun best

en ze deden hun best soms niet

wij mensen zijn nooit uit één stuk

 

de eerste valkuil is deze:

wij blijven steken in onze kinderlijke verlangens

 

ook al zijn we dertig, veertig, vijftig

we willen nog steeds van onze ouders horen

dat we het goed doen

 

of we willen dat ze vaker op bezoek komen

 

of we willen dat ze nu eens laten merken dat je bijzonder voor ze bent

 

je wilt nog iets van ze

maar je bent dertig

veertig

vijftig

 

wat moeten je ouders je nog geven?

ze moeten niets meer

 

die tijd is voorbij

 

jij doet het nu op eigen kracht

 

wat je te kort kwam in hen

vind je nu in jezelf

vind je nu bij God

vind je nu bij de mensen die vandaag om je heen leven

 

zij zijn je ouders

zij zijn je niets meer verschuldigd

 

eren vraagt om je kinderlijke verlangens los te laten

en je ouders te zien zoals ze zijn en hen daar om te waarderen

 

dat is de eerste valkuil

de tweede valkuil is deze:

 

dat je je ouders idealiseert

hun schaduwzijden niet meer wilt zien

 

je imiteert hun leven

 

ik ben geen psycholoog

maar ik zie het soms wel

 

dat mensen niet tot een eigen mening zijn gekomen

maar de mening van hun ouders ongereflecteerd en onbewust hebben voortgezet

 

dat zij in het leven van hun ouders leven

 

eren

is

 

allereerst

 

volwassen worden

 

dit zijn mijn ouders

ik heb hen lief

 

in hun liefde

en in hun beperking

 

en eren is:

 

ik geef mijn eigen antwoord

op hoe mijn ouders mij vormden

 

we zongen psalm 78

 

een bijzondere psalm

 

die het licht bezingt in het leven van de mensen die ons onderwezen en voorleefden

maar die ook de schaduw van hun leven bezingt

 

zij waren trouw

en zij werden ontrouw

 

in die dubbelheid zijn wij mens

ook onze ouders

zijn in die dubbelheid mens

 

maar wie dan dit leert:

 

God bleef trouw

in hun trouw

en in hun ontrouw

 

zij werden bemind in beide kanten van hun bestaan

 

wie dat leert

zal zelf ook zijn ouders

waarderen

 

zal ook zien dat zijn eigen leven

dubbel is

 

en bemind wordt

 

wie zijn ouders eert

zal God zien

 

amen.

Waarom ik G’d wil zien.

G’d brandt van menselijke verlangens en van menselijke hoop: dat er genezing zou zijn, dat er heelheid zou komen, vrede, recht, eerlijkheid, liefde, vooral dat: dat de liefde wáár zou zijn. Dat de wereld een andere wereld zou zijn, dan zij nu is Kijk, wat mensen in gebedenboekjes noteren: voor mijn oma, voor de dakloze man bij de supermarkt, voor de overledene. Mensen zijn niet gek: ze weten dat de wereld niet eerlijk is. En als je het niet wist, dan leert de wereld je het wel hardhandig. Je liefste vriendin wordt zomaar ziek. De aardige buurman krijgt slag op slag. En de oorlog houdt niet op. Net als je denkt dat het rustig is, blijkt de lijst van plaatsen van geweld zonder einde: Oekraïne, Sudan, Syrië, Irak.

Het is nog pijnlijker: op het moment dat je denkt “ik ben best vredelievend”, doet je collega iets hemeltergends en ontplof je waar ze bij staat. Ik ben een granaat in het diepst van mijn gedachten. Soms.

Waar ik mij bij dit alles over verbaas, is dit: weinig mensen trekken de meest voor de hand liggende conclusie, namelijk dat het hier een rotwereld en alleen maar een rotwereld is. En wie dat wel zegt beginnen we te bestoken met tegenargumenten. Dat de zon vanmorgen opkwam. Dat het buurmeisje lacht. Dat de oleander zo prachtig bloeit. Onzinargumenten. Inderdaad. Wat moet een oleander tegen het geweld van IS?

Voor wie het wil zien is het waar: zwijgende getuigen langs de snelwegen van Nederland zijn sterker dan de dronken rebellen in Ukraïne. Ik zie daarin G’d, om het krachtenveld te herstellen. Het geweld is niet sterk. Het lijkt sterk. Ik zie daarin G’d om zelf de keuze te maken: zachte krachten zullen winnen.

Nog een notitie over G’d. Het woord duidt geen Opperwezen aan. Geen Superputin, zoals iemand op Facebook schreef. G’d – en dat is het adembenemende van de bijbelse verhalen – is overgeleverd aan mensenhanden. En zo, in mensenhanden, spreekt G’d ons aan. Dat is minder abacadabra dan het lijkt: met de liefde is het net zo. “De liefde” bestaat niet, als mensen haar niet doen. En toch ervaren wij, dat de liefde ons aanraakt. Op weg zet. Gekke dingen doet doen: rozen sturen aan een vrouw die wij slechts één keer zagen, bijvoorbeeld.

Het waren mensen die bloemen wierpen voor de lange stoet zwarte wagens. Het waren mensen die waakten bij een stervende. Het waren mensen die Joodse kinderen lieten onderduiken.

Zoals het ook mensen waren die de MH17 uit de lucht schoten. En het mensen waren die de Joodse kinderen wilden doden. En het mensen waren die vrouwen en kinderen in Irak levend begroeven.

Omdat dat menselijk geweld met zo veel overtuigingskracht binnenkomt. En – om met President Chirac te spreken- te voorkomen dat wij de verkeerde wapens er tegen zouden opnemen: vertel ik een ander verhaal. Niet mijn verhaal. Ik ontdek het steeds weer in de Bijbelse Geschriften.

Dat de vrede taaier is dan de oorlog, dat het recht sterker is dan het onrecht, dat de liefde blijven zal, dat….

en om al die zinnetjes samen te vatten in één sterk, want kwetsbaar, woord, noem ik dàt (nou ja, ìk?, ik? Mijn ik leerde het te noemen)

G’d.

 

G’d staat niet boven het poppenspel.

lissabonSylvia Witteman wist het in de Volkskrant zeker: na de ramp die vlucht MH17 had getroffen “klonk in de kerken de vraag waar God was geweest”.

Ik ben niet in alle kerken geweest, en kan dus niets met zekerheid melden over de vraag naar God in de afgelopen weken. Maar van Wittemans boude stelling keek ik toch wel even op. Alsof de kerken nú pas, voor het eerst, beseften, dat er iets niet klopt in de veronderstelling dat God alles ‘naar zijn goedheid bestuurt’.

Feitelijk werd de vraag al in 1755 met een zo grote indringendheid gesteld, dat ze onvermijdbaar werd. In dat jaar werd de stad Lissabon door een aardbeving verwoest. Er waren kranten, een nieuw verschijnsel, die het bericht binnen een paar weken door Europa verspreidden. Als zó veel mensen in één klap gedood werden, hoe kon je dan staande houden, dat er een goede God zou zijn?

De klassieke antwoorden zullen toen de rust even hebben doen weerkeren: de mensen werden voor hun zonden gestraft. God had een – niet na te trekken- bedoeling met Lissabon, het was een waarschuwing aan alle andere steden: als zij zich niet omkeerden zou het hen ook treffen. Alle antwoorden hebben dit met elkaar gemeen: ze verdedigen de stelling dat er een God is die alles in Zijn hand houdt, bestuurt en laat verlopen zoals Hij dat goed vindt. “Die alles leidt naar Zijn bestel”.

De verschrikkingen daarna, de Eerste Wereldoorlog, de Spaanse Griep, de Tweede Wereldoorlog met zijn massale moord op de Joden, deden niet alleen de vraag opnieuw klinken, maar drongen nog dieper door: klopte het  wel dat er zo’n soort God was? Was er- om het duidelijk te stellen- wel een Grote Poppenspeler?

Karl Barth las de Schriften opnieuw. Bonhoeffer las de Schriften opnieuw. En beiden kwamen tot een grote ontdekking: ten eerste – over G’d valt niet zo veel zinnigs te zeggen. G’d is zó totaal anders, dan onze woorden, gedachten of vermoedens kunnen uitdrukken, dat elke poging tot een beschrijving G’d te kort doet. Dat was één.

Maar de tweede ontdekking was misschien nog wel onthutsender: de vraag naar G’d was op deze wijze al twee en een half duizend jaar eerder gesteld. oor de zonen van Israël. Zij hadden een godsdienst gehad van een God die offers eiste en daar bescherming voor in de plaats bood. Maar ondanks dat, waren zij in ballingschap gevoerd. Hoe kon dat? Hoe kon G’d zoiets toestaan?

Ik vind het ontroerend, dit doorbrekend inzicht: er klopt hier iets niet. En dat “het klopt hier niet” is niet zomaar weg te krijgen. Niet door de juiste godsdienst, niet door de godsdienst af te zweren, niet door gestrengheid, niet door kunstzinnigheid, niet door perfektionisme, door niets. Voortdurend loop je tegen pijn aan. Tegen mislukking en absurditeit.

Ook G’d heft de absurditeit niet op.

Dit is de grootse ontdekking van de kinderen van Israël: er is geen bescherming tegen de grilligheid van het leven. Je kunt er alleen maar je weg mee gaan. En te midden van de absurditeit een nieuw begin scheppen.

G’d was niet langer: die voor alles zorgt. G’d werd: die jou toeroept.

En G’d roept iets van: “Leef!” Ondanks alles.

Ik heb G’d wel gezien, de laatste weken. In de duizenden en duizenden die geraakt waren door de verschrikkelijke dood van driehonderd mensen. Ik heb G’d gezien in de stilte langs de snelwegen, de bloemen die machteloos van viaducten werd gegooid. Ik heb G’d gezien in het delen van de kwetsbaarheid. En ik werd zelf aangeraakt. Om te delen.

Sylvia Witteman zag het niet. In haar post-moderne denken bleek zij hopeloos ouderwets te spreken over God. Dat die de ramp had kunnen voorkomen, of zoiets. Ze loopt daarmee, inmiddels, tweeeneenhalfduizend en nog zo’n vijfenvijftig jaar achter.