En toen vloog Van der Kaay er weer uit…

Er loopt een lijn door de brieven van Paulus, ik weet het, van waarschuwingen tegen dwaalleraren, tegen “een ander fundament, dan ik heb gelegd”,  tegen een “andere Christus”. De apostel maakt zich zo druk, voor zo ver we dat nog kunnen traceren, omdat er steeds weer mensen elkaar de maat begonnen te nemen. Er waren in Paulus’ tijd leraren die – opnieuw- gingen zeggen: je moet hier aan voldoen, je moet daar aan voldoen. Er waren leraren die mensen opnieuw eisen oplegden: als je nou maar zus of zo doet, dan komt het goed met je. En ze vonden van zichzelf, natuurlijk, dat ze al aan al die eisen voldeden. “Want zie eens hoe voorspoedig het met ons gaat”.

“Ik ben zo succesvol niet”, grapt Paulus over zichzelf. Ik ben maar een minkukel. Hij had ooit iemand ter dood laten brengen: Stefanus. Dat was een totale miskleun gebleken. Het was terecht geweest, als Paulus daarmee zijn recht-op-leven had verspeeld. “Maar kijk nu! Ik ben een apostel geworden!” En dat had hij niet bereikt door voorbeeldig te worden. God had dat in hem gedaan. Paulus was een ander mens geworden. De oude Paulus is er niet meer: die is dood. Hier staat de nieuwe Paulus.

De vrijheid om opnieuw te beginnen. De vrijheid om te leven. De vrijheid om er te zijn, al voldoe je verder nergens aan. Paulus was er diep van onder de indruk. Hij leefde er zelf van.

En wie die vrijheid bedreigde, die kon de wind van voren krijgen.

Daarmee leek hij, uiteindelijk, op Jezus. Die reikte zijn hand naar iedereen. Daklozen, drugsverslaafden, mislukkelingen, overspeligen, hoeren, klaplopers, verraders, noem maar op. Maar wie zei: “Godallemachtig, maar dat is een verrader, mijden die man”, die kon de wind van voren krijgen. Een heer-lijke tegenwind.

Tot zo ver Paulus.

Inmiddels zijn we tweeduizend jaar verder. De kerk heeft een spoor getrokken van uitgesloten mensen. Van zogenaamde dwaalleraren en valse fundamenten. Van vrouwen die verbrand zijn “omdat ze heks waren”, van brandstapels, galgen en rechterlijke uitspraken “omdat deze persoon de ware leer niet aanhangt”. De draad van Paulus is een giftige draad geworden. Waar hij verpletterd was door Gods vrijheid, daar is de Kerk zo langzamerhand verpletterd door de argwaan, de angst, de voortdurende – menselijke- neiging om te zeggen “jij doet het goed” en “jij doet het fout”.

Paulus’ brieven zijn een certificaat van macht geworden: met Paulus in de hand veroordeel ik jou!

We richten geen brandstapels meer op. Nee. Maar het geloer het geoordeel en het gemeet is wel gebleven. Fennie Kruize, Klaas Hendrikse, Cees den Heyer, om een paar namen uit de laatste jaren te noemen. Zeiden zij iets: dan stonden er direkt mensen klaar om te zeggen: “dat mag niet!” Ze werden er uit gezet. Of uitzetting dreigde.

Wat is er van de kerkelijke familie geworden die begon met “ga maar”?

We schrijven vandaag een nieuwe naam bij de buitengeworpenen: Van der Kaay. Hij had gezegd, dat Jezus nooit historisch heeft bestaan. Niet mijn opvatting. Ook niet direkt een erg sterk te onderbouwen opvatting. Maar een opvatting. Ik kan in mijn eigen gemeente zo een aantal mensen aanwijzen van wie ik weet, dat ze ongeveer hetzelfde denken. Dat was met Klaas Hendrikses “God bestaat niet, hij gebeurt”, al net zo. Beiden roepen niet iets buitenissigs. De gedachten leven bij allerlei mensen. Zelfs in de meest rechtzinnige hoek plopt soms de verontrustende vraag omhoog: “Bestaat Hij eigenlijk wel?”

Maar goed. Het mag dus niet. Je mag die vraag in de kerk niet hardop stellen. Ik word er triest van. Van der Kaay moet opstappen. Dat het een nogal opportunistische stap van zijn kerkenraad lijkt – waarom nu? Van der Kaay schreef zijn boek al twee jaar geleden – maakt het er niet vrolijker op.

Kent de kerk dan geen grenzen? Ik vind het een vraag naar macht. En zelfbehoud. Dat is de vraag “waar staat de kerk dan nog voor?” eveneens. Terwijl de hele bedoeling van die kerk toch was: verbanden aangaan met elkaar, en: jezelf verliezen voor de ander. Een spreuk tussendoor: de kerk bestaat niet voor de leer, de kerk bestaat voor de Heer.

Dat lijkt mij het springende punt. Ja, de kerk heeft wel grenzen. Maar niet zoals een kamer grenzen heeft met muren en deuren. De kerk heeft grenzen zoals een familie. Iedereen heeft een globaal beeld van zijn familie. Maar ooit een verjaardag georganiseerd voor je oma? Je blíjft aan het uitnodigen: als Piet erbij hoort, dan zijn vrouw Marie ook. En zijn zus, en daar de kinderen weer van. De grens ligt daar, waar de betrokkene zelf zegt: ik heb niet zoveel met jouw oma. Of, waar het aantal couverts belegd is. Zo ging het wel met ons trouwen. Honderdtien couverts, en daar lag de grens. Tamelijk subjektief.

Zoals oma op het verjaardagsfeest, zo is de Heer temidden van zijn kerk.

Van der Kaay hoort er bij, omdat hij er bij wil horen. Het past niemand om te vragen: “en waarom wil hij dat, als hij niet gelooft dat de Heer ooit heeft bestaan?” Paulus indachtig ligt de vraag immers ook op onze eigen voeten: waarom willen wij bij de kerk horen, als wij nergens aan voldoen en steeds weer falen?”