Ik denk wel eens: “Ik ga bidden, als ik oud word.” Ik bedoel: als ik zó oud ben geworden, dat ik niets meer kan. Ik afhankelijk ben van Joost-mag-weten-wie om mijn steunkousen uit te trekken. Of om een lapje langs mijn lippen te halen, omdat anders het gekwijl àl te erg wordt.
Die tijd komt, namelijk. Ik kijk er niet naar uit. Het is hopelijk ook nog een end weg, maar er komt een dag, waarop ik denk: “Hé geraniums!”. En daar dan de schok bij: “Verdraaid, ik zit er achter.” Je kunt er maar beter op voorbereid zijn.
Dat zijn we niet. We zijn niet voorbereid op onze gebrekkigheid. Als lemmingen kijken we naar onze jeugd. “Denk niet aan hoe ik werd, maar hoe ik was toen ik alles nog kon.” Nou…. denk maar wel aan hoe je zult worden.
Nee, onze cultuur helpt ons daar niet echt bij. Hysterisch bijna, prijst die alles aan wat jong is en hip. Je doet mee, als je skinny jeans draagt. Je bent ‘out’ zodra de tena-lady in zicht komt. Dus hollen we allemaal hazerig door onze straten, om de ouderdom van ons lijf te houden.
En de samenleving houdt de ouderdom op haar beurt buiten de deur. De bejaardenhuizen, ooit opgericht om een vriendelijke, oude dag te bezorgen aan onze ouders, maken het ons vandaag héél gemakkelijk om te denken dat het òns niet gebeuren zal. Wij worden oud, terwijl wij in een jacht de wereldzeeën bevaren. Op z’n minst.
Not.
Een innerlijk dat is gevuld met de gedachte, dat je er toe doet zo lang je meedoet, valt om, zodra er niks meer te doen is. Wij komen verhalen te kort om het laatste deel van ons bestaan waardevol te vinden. Het verhaal van vandaag, “de jeugd heeft de toekomst”, komt te kort.
De vraag naar euthanasie onder lichamelijk gezonde ouderen, voor hun leeftijd gezonde ouderen, bleek een zingevingsvraag te zijn. Zo ontdekte Els van Wijngaarden. Mensen voelen zich overbodig. Weten zich geen raad met hun afhankelijkheid. Ervaren de binnengeslopen nood aan hulp als mensonterend. “Gisteren een bankdirecteur, vandaag een oudje op de bank.” Als je het verhaal zo vertelt, blijft er niet veel over om voor te leven.
Is er niets om te leven, als je oud bent? Lijkt me stug. Ik zie om mij heen veel ouderen die het elke dag doen: oud zijn. Ik leef in de kring van de kerk, hè, en daar kom je ietwat bovengemiddeld veel ouderen tegen. En ze doen het tamelijk opgewekt. Ze lachen zelfs wel eens. Hun geheim?
Ik hoop dat mijn geheim zal zijn: een innerlijk dat overeind blijft als de omstandigheden veranderen. Ik vind, om te beginnen, geholpen worden niet mensonterend. Misschien is het juist kenmerk van mens-zijn: dat we hulp kunnen geven en dat we dus ook hulp kunnen ontvangen. Als baby veegde mijn moeder…. uhm: waste mijn moeder mijn rug al. Mensonterend? Nee. Zo gaat het nu eenmaal. Aanvaard dat het gaat zoals het gaat. En creëer daarbinnen je leven.
En kunnen we dan ook ophouden ouderdom in een apart hokje te stoppen? Waarom doen we dat toch? De gehandicapten op een hoop. De zieken op een hoop. De ouderen op een hoop. Je moeder in huis is ook niet ideaal, maar het maakte je wel veel duidelijk. En je genoot van haar, dat zij inmiddels anders tegen de dingen was gaan aankijken. Ouderen hebben ons veel te bieden. Niet omdat ze oud zijn, maar omdat ze mens zijn. Halsstarrig weigert onze samenleving hun gave aan te nemen. Een uurtje op zondagmiddag. Je horloge tikt de minuten weg.
Ik kan dan wel begrijpen dat je dan liever dood wilt. Als toch niemand je meer als mens ziet, en jij zelf ook niet, dan ben je al een beetje dood, eigenlijk.
Ik droom er wel eens over. Dat ik in de Marckenburg woon. Dat was een bejaardenhuis old-school. Het is er niet meer. Met een kamertje waar je je kont niet kon keren. Het leken er wel kloostergangen. Ik droom, dat ik in een bijna lege kamer woon. Want veel heb ik dan toch niet meer nodig. Een stoel en tafel om aan te schrijven, een bed en een bidstoel. Ik volg de getijdengebeden. Maar sla die in de nacht over: je kunt ook overdrijven. Ik ben, als ik oud geworden ben, meer binnenkant dan buitenkant. En ik geniet van het bestaan. Omdat ik zoveel binnenkant heb ontwikkeld.
Als ik ’s ochtends uit de droom wakker word, besef ik: dan mag ik er vandaag wel eens aan gaan beginnen, aan dat innerlijk van mij. Dat lijkt nog helemaal nergens naar. En als dat zo blijf wil ik straks ook dood, nog voordat ik dood ga.